Ik las laatst op het internet een interessante discussie over het gelijkheidsbeginsel in onze Grondwet en de rechten van mensen met een beperking. Ook voor wie geen rechten studeert is het
gelijkheidsbeginsel waarschijnlijk wel bekend, het is het eerste artikel van onze Grondwet, en stelt dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Dat is nu precies het addertje onder het gras.
“Gelijke gevallen” is natuurlijk een ietwat vage term, maar ik denk dat iedereen aan kan voelen, dat een onderscheid tussen iemand in een rolstoel, en een volledig mobiel persoon wel wordt toegestaan door de Grondwet. Dat is dan ook de dagelijkse praktijk: mindervaliden kunnen vaak niet mee met de bus, slechtzienden kunnen de bus op het station niet vinden, en slechthorenden kunnen niet verstaan welke informatie er wordt omgeroepen. Dat is alleen nog maar de bus.
Hoewel we het in Nederland hoog op hebben met onze Grondwet, is deze voor mensen met een beperking om nog een andere reden niet zo heel interessant. Aan de Grondwet mag de rechter namelijk niet toetsen (art. 120 GW[1]). Dat houdt in, dat wanneer een rechter een klacht van iemand beoordeelt, hij niet mag beoordelen of er strijd is met een artikel uit de Grondwet. In Amerika kan zoiets wel, wetten worden daar getoetst aan de Amerikaanse constitutie. De rechter mag onder bepaalde voorwaarden wel het toetsen aan een bepaling uit een verdrag. Het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking (de volledige Nederlandse naam luidt het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, IVRPH[2]), is zo’n verdrag. Wanneer het verdrag in Nederland in werking is getreden – maar daarvoor moet het eerst geratificeerd worden – kan de rechter in een procedure beoordelen of een wet of handeling in strijd is met de inhoud van het verdrag.
In het IVRPH staat onder andere beschreven dat staten die partij zijn bij het verdrag gelijkheid moet creëren (art. 5 IVRPH). Bovendien moeten staten ervoor zorgen dat mensen met een beperking zelfstandig kunnen leven en deel kunnen nemen aan “alle facetten van het leven”. Staten zijn daarom verplicht om passende maatregelen te nemen om mensen met een beperking op gelijke voet “de toegang tot de fysieke omgeving, tot vervoer, tot informatie en communicatie” enz. (art. 9 IVRPH) Een dergelijk brede verplichting kennen wij tot nu toe in Nederland niet. Het IVRPH schept daarom nieuwe rechten voor mensen met een beperking in Nederland, maar wel pas als het verdrag is geratificeerd en in werking is getreden.
[1] Verwijst naar artikel 120 van de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden.
[2] http://www.vnverdragwaarmaken.nl/vnverdragwaarmaken/images/vninfo/VN-Verdragtekst.pdf
– Jiska.
Maar wat is dan het belang van het manifest voor Vrijheid, Gelijkheid en Menselijkheid?
Met de ratificatie van het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking zijn we er nog niet. Het bekrachtigt alleen de intentie dat Nederland een inclusieve samenleving wil. Daarmee wordt er erkend dat de samenleving nog niet inclusief* is. Ook geeft het een wettelijk kader. Daar begint het echte werk pas.
Met het manifest voor Vrijheid, Gelijkheid en Menselijkheid, streeft de groep van Wij Staan Op! naar bewustwording van hoe het nu is in de samenleving en hoe het zou moeten zijn. Wij Staan Op! wijst de samenleving op deze manier erop dat zij een belangrijke rol heeft in het creëren van een inclusieve samenleving. Met de 12 punten die zij in het manifest noemen, geeft de groep aan: “In het navolgen van deze punten geef je de mensen met een beperking de volledige keuzevrijheid op alle terreinen van hun leven. Zo waarborg je de gelijkwaardigheid”.
*inclusief = de insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten.
– Pauline.