Het VN-verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap is op 14 juli 2016 in Nederland in werking getreden. Het verdrag wordt officieel afgekort als het IVRPH (waarbij de I van internationaal komt) of het VN-verdrag Handicap. Maar, hoe werkt zo’n verdrag, en wat betekent dat voor de regels in Nederland? Op deze pagina leggen we je stap voor stap uit hoe het verdrag in Nederland werkt. Dit geeft een juridisch kader, en gaat dus niet in op de inhoud van het verdrag.
Wat is een verdrag?
Een internationaal verdrag is een afspraak tussen verschillende staten (landen). Zo’n verdrag kan een heel verschillende inhoud hebben. Bekende verdragen zijn bijvoorbeeld het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (het EVRM) en het Internationaal verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). In deze verdragen hebben staten met elkaar afgesproken hoe ze omgaan met mensenrechten of specifiek de rechten van kinderen.
Maar er zijn nog veel meer verdragen. Zo sluiten staten die oorlog met elkaar hebben gehad vaak een vredesverdrag, waarin ze dus met elkaar afspreken dat er geen oorlog meer gevoerd word. Ook de Verenigde Naties zijn opgericht met een verdrag.
Inhoudelijk kan er dus van alles staan in een verdrag. Het belangrijkste kenmerk is dat een verdrag altijd gesloten wordt tussen verschillende staten.
Een verdrag in Nederland
In Nederland geldt dat een verdrag direct werking heeft op iedereen als het ‘eenieder verbindend’ is. Dat betekent kort gezegd dat uit de tekst van het verdrag moet blijken dat het de bedoeling is dat het op iedereen van toepassing is.
Voorbeeld:
In artikel 6 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) staat het recht
om te staken vastgelegd. In het Spoorwegstaking-arrest (1986) bepaalde
de rechter dat deze bepaling “eenieder verbindend” is, en als objectief
recht kan functioneren. Daardoor kan een individu zich direct op dit
artikel beroepen, zonder dat er een Nederlandse wet voor nodig is.
Het verdrag waarin zo’n bepaling staat moet natuurlijk wel eerst gelden
in Nederland.
Voordat een men zich als burger kan beroepen op zo’n artikel moet het verdrag eerst gelden in Nederland. Daarvoor zijn grofweg twee stappen nodig: ondertekening, en ratificatie.
Bij ondertekening laat een staat zien dat ze van plan zijn zich aan het verdrag te laten verbinden. Er wordt dan letterlijk een handtekening gezet door een vertegenwoordiger van de staat, dat kan bijvoorbeeld een minister of een staatssecretaris doen. Degene die de handtekening zet moet wel eerst een volmacht krijgen, een verklaring waarin staat dat hij of zij bevoegd is tot ondertekening.
Als er ondertekend is, is de staat nog niet gebonden aan het verdrag. Daarvoor moet eerst nog formeel toestemming worden gegeven, in juridische taal heet dat “consent to be bound”, de toestemming om gebonden te worden. In Nederland noemen we dat proces ratificatie. Dat werkt eigenlijk grotendeels hetzelfde als met een wet: het kabinet doet een voorstel, de Tweede Kamer praat daarover (debatteren), mag veranderingen voorstellen en stemt uiteindelijk in. Die veranderingen noemen we bij een verdrag een amendement. Als de Tweede Kamer heeft ingestemd, moet de Eerste Kamer instemmen. Als dat gebeurt is, is een wet ‘aangenomen’. Daarna is het een kwestie van tekenen: de minister of staatssecretaris, en de koning zetten hun handtekening onder de wet. Daarna wordt dit gepubliceerd in het Staatsblad. Als dat gebeurt is treed de wet in werking: iedereen moet zich er dan aan houden.
Bij ratificatie staat in de wet eigenlijk alleen maar dat Nederland instemt met het verdrag, en dat het geldend recht wordt in Nederland. Inhoudelijk staat er dan dus weinig in.
Wie is gebonden aan het IVRPH?
Het IVRPH bindt vooral de “Staten die Partij zijn”, dus de landen die het verdrag hebben geratificeerd. Anders dan in het voorbeeld hierboven (bij: een verdrag in Nederland), is het IVRPH niet bedoelt om iedereen direct te binden aan de regels. Het is daarom ook niet mogelijk om je op het verdrag te beroepen tegenover private partijen, zoals je buren, de snackbar om de hoek of een pretpark.
Anders dan veel andere verdragen in Nederland, moet het IVRPH wel eerst worden uitgewerkt in wetten, voordat iedereen eraan gebonden is. Dit noemen we ‘implementeren’.
De verplichtingen die in het verdrag staan, zijn dus vooral gericht aan de staat, Nederland in dit geval. Staten die Partij zijn moeten bijvoorbeeld zorgen voor wet- en regelgeving die discriminatie tegengaat, en moeten maatregelen nemen om toegankelijkheid te bevorderen. In het verdrag staan heel veel van dit soort verplichtingen, van vervoer tot aan onderwijs, van discriminatie tot toegang tot de rechter. Deze verplichtingen zijn heel vaag omschreven. Dat is zo, omdat het verdrag over heel de wereld geldt. Omdat de omstandigheden in Zuid-Afrika, Chili en Nederland heel verschillend zijn, is het lastig om landen allemaal precies dezelfde verplichtingen op te leggen. Daarom zijn de verplichtingen breed geformuleerd; in het verdrag staat vooral op welke terreinen en met welke middelen staten iets moeten doen, de precieze uitkomst van dat werk is vaag.
Implementatie
Het is nu aan Nederland om het verdrag te implementeren in Nederlandse wetgeving. De overheid maakt dan regels en wetten die invulling geven aan de vage verplichtingen in het verdrag. Met die wetten en regels kan wel iedereen gebonden worden: jij en ik, maar ook winkel-eigenaren en bedrijven.
Sinds de ratificatie heeft de overheid wel al bepaald dat toegankelijkheid de norm moet worden in Nederland. Daarom zijn bedrijven, winkels en horeca verplicht om maatregelen te nemen zodat zo veel mogelijk zaken in Nederland toegankelijk zijn voor iedereen. Dat gaat dan niet alleen maar over drempeltjes voor de deur, maar bijvoorbeeld ook over toegankelijkheid voor mensen die bijvoorbeeld doof, blind of slechtziend zijn. Deze regeling is op 1 januari 2017 van kracht gegaan.
Sindsdien is de overheid wel meer bezig geweest met de implementatie van het IVRPH. In juni 2018 heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het “Programma VN-verdrag Onbeperkt Meedoen!” gepubliceerd. Hierin staat hoe de overheid ervoor wil zorgen dat het IVRPH in Nederland geïmplementeerd wordt. Het plan is gemaakt voor drie jaar, dat is een korte termijn om hele grote veranderingen door te voeren op álle gebieden die het IVRPH bespreekt. Daarom heeft de minister in het plan een aantal belangrijke onderwerpen gekozen, na verloop van tijd moeten ook andere onderwerpen uit het verdrag aangepakt worden.
Lees het officiële programma of lees de samenvatting van het programma in begrijpelijke taal.
Optioneel protocol
Bij het IVRPH is ook een optioneel protocol. Het woord optioneel zegt het eigenlijk al; een staat die het verdrag ratificeert, hoeft geen partij te zijn bij het protocol. Nederland is zo’n land dat niet aan het protocol meedoet. Oud-staatssecretaris Van Rijn (VWS) heeft wel beloofd te kijken naar de mogelijkheden, maar voorlopig moeten we het in Nederland dus zonder dit extra stukje verdrag doen.
Een van de belangrijkste regels uit het optioneel protocol geeft burgers van staten de mogelijkheid een klacht in te dienen bij het Comité voor de Rechten van Personen met een Handicap (kort; het Comité). Dit Comité is geen rechter, de uitspraken die zij doen zijn dus niet bindend, maar ze worden wel als belangrijk gezien. Om beklag te kunnen doen bij het Comité moet wel aan een aantal voorwaarden voldaan zijn, als eerste natuurlijk dat de Staat waarin de burger woont die klaagt, het optioneel protocol heeft ondertekend.
Buiten dat het Comité klachten behandeld van burgers, is het Comité ook een adviesorgaan voor staten die partij zijn bij het IVRPH (ook zonder het protocol). Ze houden in de gaten hoe het gaat met de implementatie van het verdrag en doen aanbevelingen aan de staat.